Jan Achterbergh is inhoudelijk betrokken bij de 7-daagse leergang die de business school van de Radboud Universiteit (RMa) speciaal voor Breinstein ontwikkelde. “Denk goed na over de inpassing van ICT in je organisatiestructuur. Verzink niet in de koker van je ICT en kijk over grenzen heen.”
Kan je wat meer vertellen over jezelf?
“Ik ben Jan Achterbergh, programmamanager en docent aan de Radboud Management Academy (RMa). Ik heb filosofie gestudeerd. Daarna ben ik op de universiteit Bestuurs- en Beleidswetenschappen gaan studeren in de afstudeerrichting Profit. Daarnaast deed ik in de avonduren hbo Bedrijfseconomie, omdat ik het raar vond om bedrijfskundige te worden, zonder dat je bedrijfseconomie had gehad. Ik heb een proefschrift geschreven over systeemtheorie. Dat ging over systeemtheorie in sociale systemen aan de ene kant en het regelen van complexe systemen aan de andere kant. Op basis daarvan hebben collega Dirk Vriens en ik de vorm van bedrijfskunde ontwikkeld die centraal staat bij de RMa: Sociaal organisatorische bedrijfskunde. Ik heb de laatste jaren hoofdzakelijk gedoceerd en onderzoek gedaan op het gebied van organisatieontwikkeling en –ontwerp. Sinds dit jaar ben ik niet meer bij de dagopleiding betrokken aan de Radboud Universiteit, maar alleen nog maar bij de RMa werkzaam. Daarnaast doe ik diverse projecten op het gebied van gemeentelijke inrichting en besteed ik mijn tijd aan een aantal hobbyprojecten. Zo schrijf ik samen met een collega en een aantal onderzoekers uit Noorwegen een boek over de rol van technologie in organisaties die zijn ontworpen volgens de principes van de sociaal organisatorische bedrijfskunde.”
Wat vindt je zo interessant aan de gemeentewereld?
“Het zijn complexe organisaties die in een snel veranderende wereld een enorm dienstenpakket aanbieden, met veel verschillende partijen moeten samenwerken en ook nog eens te maken hebben met veranderend beleid door politieke wisselingen. Dat is een enorm uitdagend veld. Dat vinden veel young professionals van Breinstein ook, merk ik.”
Wat is jouw rol binnen het programma voor Breinstein?
“Ik ben verantwoordelijk voor de inhoud van het programma en sta zelf ook voor de klas. Ik geef een aantal modules in het begin, om de rode draad van de opleiding uit te leggen en te vertellen wat we eigenlijk bedoelen met het begrip sociaal organisatorische bedrijfskunde.”
Wat is er zo uniek aan jullie programma?
“In het eerste deel van het programma, dat verzorgd wordt door andere partijen, krijgen de cursisten een aantal relevante methoden en technieken die ze in hun werk kunnen gebruiken. Dat is heel breed, van projectmanagement tot allerlei tools en technologieën. In het tweede deel – en daar komen wij om de hoek – bieden we een soort denkkader dat ze de mogelijkheid geeft om alle methoden en technieken een plek te kunnen geven in een bedrijfsku ndig perspectief op de organisatie waar ze werkzaam zijn. Hierdoor kunnen ze meer samenhang creëren. Het tweede doel is een stapje terug doen en beter reflecteren op alle methoden en technieken waarmee ze werken binnen de organisatie.”
Hoe is jullie programma opgebouwd?
“Het uiteindelijke doel van sociaal organisatorische bedrijfskunde is dat je in staat wordt gesteld om een kwalitatief betere maatschappelijke bijdrage te leveren. Het maakt hierbij niet uit of je een profit, non-profit of overheidsorganisatie bent. Concreet betekent het bijvoorbeeld in een ziekenhuis dat de wachttijden van patiënten niet te lang zijn, dat het aantal medische fouten wordt verminderd, dat de routes die patiënten door ziekenhuizen moeten lopen worden vereenvoudigd, dat de kwaliteit van zorgpersoneel intact blijft, met zo min mogelijk last van allerlei bureaucratische dingen. Als je het onder één noemer moet brengen gaat het om de performance, de kwaliteit, van je organisatie. Daarnaast streven we naar kwaliteit van arbeid. Dat wil zeggen: zo min mogelijk stress, zo hoog mogelijke betrokkenheid en maximale ontwikkelmogelijkheden.”
Hoe zorg je dat je dit als organisatie voor elkaar krijgt?
“Bedrijfskundig gezien zijn er een paar knoppen waaraan je kunt draaien om die doelen te bereiken. Ten eerste de structuur van de organisatie: hoe is het werk georganiseerd (silo- versus stroomsgewijs produceren)? Wij zijn voorstander van stroomsgewijs, dat sluit ook heel erg aan op de Lean- en Agile methoden: veel verantwoordelijkheid en afwisselend werk. De tweede knop is technologie. Dit mag de structuur die je hebt gebouwd niet in de weg staan. Het moet gaan om enabling technologies die de leer- en kennisprocessen in organisaties ondersteunen. De derde knop waaraan je kunt draaien is HR: de mensen die je hebt in de organisatie. Als het gaat om de werving & selectie, beoordeling & beloning en coaching & training moet je technologie kiezen die bij je structuur past.”
Wat als er hiervoor nog geen ontwerp is binnen een organisatie?
“Dan kom je eigenlijk uit bij het thema organisatieontwikkeling: het veranderen van organisaties in de gewenste richting met behulp van interventies. Dat klinkt heftig, maar dat is het ook. Je hebt een organisatie die niet voldoet aan de voorwaarden om wendbaar te zijn. In eerste instantie zal je het moeten doen met de mensen die er zitten, want je trekt niet zo maar een blik open met nieuwe mensen. In deze, laatste module van het programma presenteren we een model voor transformatiemanagement.”
Tot zo ver de theorie. Maar is er ook aandacht voor de praktijk binnen het lesprogramma?
“Jazeker! We proberen het theoretische deel altijd in de ochtenden te ‘persen’. In de middag gaan de young professional onder onze begeleiding aan de slag met de toepassing in de praktijk. Dat kan met vaste opdrachten die wij hebben bedacht, maar ook met ‘echte’ projecten bij de opdrachtgevers van de young professional. Een opdracht is bijvoorbeeld in een groepje een zo slecht mogelijke structuur bedenken. Eentje waar je niet dood in gevonden wil worden. Vervolgens gaan ze die structuur vergelijken met de structuur van de organisatie waarvoor ze werkzaam zijn.”
Wat zijn je belangrijkste tips voor young professionals in Informatiemanagement?
“Ik vind het belangrijk dat ze goed leren nadenken over de maatschappelijke bijdrage die de organisatie waar ze voor werken levert. Meer concreet: hoe zorg jij nou dat door middel van de producten en diensten die je levert en de manier waarop je die levert, dat mensen de kans krijgen om een rijker, meer inhoudelijk gevuld leven te leven? Hierbij wil ik opmerken dat een bedrijfskundig perspectief op organisaties enorm veel uitmaakt of dit wel of niet lukt. Denk maar aan de toeslagenaffaire bij de Belastingdienst. Dat dit is gebeurd heeft alles te maken met de manier waarop de overheid zich heeft georganiseerd. De combinatie van de afrekensystemen, de structuur waarin ze werken, de technologie die ze gebruiken heeft ervoor gezorgd dat ambtenaren ongevoelig worden voor de noden van de mensen waar het om draait. Als je onvoldoende oog hebt voor deze zaken kunnen er dus rampzalige situaties ontstaan.
De moraal van dit verhaal is dat bedrijfskunde ertoe doet. Als het gaat om het leveren van je maatschappelijke bijdrage moet je de juiste keuze maken in hoe je jezelf organiseert. Bij een verkeerde keuze kan dit heel erg slecht uitpakken. En als het gaat om de inpassing van ICT in de structuren en de HR-beleidsmiddelen moet je niet in de koker van je eigen ICT verzinken. Kijk over de grenzen van je ICT heen.”